X is eigenaar van een monumentenpand. In het jaar 2009 heeft X verscheidene onderhoudswerkzaamheden aan dit pand laten verrichten. Hij heeft hiervoor bouwmaterialen gekocht bij verschillende bouwmarkten. De werkzaamheden zijn verricht door een klusjesman die contant werd uitbetaald. X heeft in zijn aangifte ib/pvv € 35 954 als verbouwingskosten aan de onroerende zaak opgegeven. Dit bedrag kan worden opgesplitst in € 9494,86 aan materialen en € 26 458, 96 aan arbeidskosten voor de klusjesman. De inspecteur accepteert als kosten € 8336. Omdat dit bedrag niet boven de drempel van € 9240 komt is bij het vaststellen van de aanslag geen rekening gehouden met een aftrek uitgaven voor monumentenpanden. X komt in hoger beroep.
Volgens Hof Amsterdam maakt X ook in hoger beroep niet aannemelijk dat meer kosten op de voet van artikel 6.31 Wet IB 2001 voor aftrek in aanmerking komen dan de bij de aanslag in aanmerking genomen kosten. Ten overvloede overweegt het hof dat ook al zou X wel aannemelijk hebben gemaakt dat hij meer onderhoudskosten heeft gemaakt dan de inspecteur in aanmerking heeft genomen, dit niet tot vermindering van de aanslag kan leiden vanwege een geslaagd beroep van de inspecteur op interne compensatie. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.31
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 3 maart