Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat het een onzakelijke lening was, die X in zijn hoedanigheid van enig aandeelhouder aan de BV had verstrekt.

X is via een stichting enig aandeelhouder van A BV, die op haar beurt 100% aandelen bezit in B BV en C BV en 95% in D BV. De BV's zijn actief in de productie en de verkoop van sieraden. In augustus 2018 maakt X in totaal € 265.000 over aan A BV zonder enige vorm van zekerheid te bedingen. Het saldo van de rekening-courant is op 31 december 2018 € 271.135. In 2019 en 2020 gaan de BV's failliet. In geschil is of X zijn rekening-courant vordering op A BV eind 2018 kan afwaarderen tot nihil.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat het een onzakelijke lening was, die X in zijn hoedanigheid van enig aandeelhouder had verstrekt. De financiële positie van A BV was in augustus 2018 reeds dermate slecht dat een onafhankelijke derde niet bereid zou zijn geweest om de lening te verstrekken. Het eigen vermogen van D BV was weliswaar nog positief, maar haar activa bestond voor een substantieel deel uit waardeloze groepsvorderingen. Het beroep van X is ongegrond.

Lees ook het thema De onzakelijke lening.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001, 3.90

Instantie: Rechtbank Den Haag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Informatiesoort: VN Vandaag

Editie: 24 juli

559

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen