Belanghebbende, X, is algemeen directeur van de vennootschappen van de D-groep. De aandelen van deze vennootschappen zijn in handen van G, de schoonvader van X, en diens broer, H. X, H en G zijn overeengekomen dat X de aandelen te zijner tijd zal overnemen. In de loop der jaren verstrekt X leningen aan de vennootschappen. Eind 2012 failleren de vennootschapen. De vordering van X bedraagt dan ruim € 500.000. X stelt dat hij de vordering ten laste van zijn inkomen kan afwaarderen, omdat er sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling in de zin van art. 3.92 lid 3 Wet IB 2001.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat er sprake is van achtergestelde leningen die onder ‘zachte voorwaarden' zijn verstrekt, en dat er in die zin sprake is van ‘ongebruikelijke leningen'. Vervolgens stelt de rechtbank echter vast, onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad, dat niet alleen de terbeschikkingstellingshandeling zelf moet worden beoordeeld op haar gebruikelijkheid in het maatschappelijke verkeer, maar dat het geheel van rechtshandelingen dat met de terbeschikkingstelling verband houdt in aanmerking moet worden genomen. Aangezien X de leningen onder zachte voorwaarden heeft verstrekt, met de toezegging dat hij in ruil voor zijn leningen aandelen in de vennootschap zou verkrijgen, zijn de leningen volgens de rechtbank niet ongebruikelijk in het maatschappelijk verkeer. De rechtbank is van mening dat niet aannemelijk is dat het met het geheel van handelingen bereikte resultaat zodanig is, dat een dergelijk samenstel van handelingen zich tussen derden, die geen familie zijn, niet zou voordoen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Lees ook de thema's De onzakelijke lening en Eigen vermogen versus vreemd vermogen in de vennootschapsbelasting.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 25 oktober