Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat inspecteur aannemelijk maakt dat sprake is van een onzakelijke lening. De rechtbank merkt daarbij op dat de bank, een onafhankelijke derde, niet bereid was om de uitstaande lening van € 1,1 mln aan B bv te continueren.

Y houdt de aandelen in belanghebbende, X bv en 50% van de aandelen in B bv. De andere aandelen zijn in handen van de kinderen van Y. B bv exploiteert onroerende zaken. In 2013 waardeert B bv de door haar verhuurde panden af met € 4 mln. In het kader van een herfinanciering van de schulden van B bv, stemt X bv er mee in dat zij een schuld van B bv voor € 1,1 mln herfinanciert. De bank verstrekt vervolgens een lening van € 1,1 mln aan X bv. B bv wordt op 23 mei 2016 ontbonden en vereffend. X bv waardeert de aan B bv verstrekte lening van € 1,1 mln af in haar VPB-aangiften 2014 en 2015. De inspecteur accepteert de afwaarderingen echter niet.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat inspecteur aannemelijk maakt dat sprake is van een onzakelijke lening. De rechtbank merkt daarbij op dat de bank, een onafhankelijke derde, niet bereid was om de uitstaande lening van € 1,1 mln aan B bv te continueren. Er zijn verder ook geen aanwijzingen dat een andere onafhankelijke derde daartoe wel bereid zou zijn geweest. Daarbij geldt dat X bv, gezien de banden met Y, niet als zo’n onafhankelijke derde kan worden beschouwd. De omstandigheid dat X bv bereid is geweest om een lening aan B bv te verstrekken kan dan alleen maar worden verklaard door de aandeelhoudersrelatie. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Vennootschapsbelasting, Inkomstenbelasting

Editie: 20 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

539

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen