Belanghebbende, X, en C gaan in 2004 uit elkaar. De kinderen verblijven bij C. In 2012 staan de kinderen ingeschreven op het adres van C. Sinds mei 2012 verblijft D, de dochter van X en C, bij X. X claimt in zijn IB-aangifte 2012 de alleenstaande-ouderkorting. De inspecteur is echter van mening dat X geen recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting, omdat hij niet aan de voorwaarden voor deze korting voldoet.
Hof Arnhem-Leeuwarden (EK XII, 23 augustus 2016, 16/00082, V-N 2016/60.1.4) oordeelt dat X geen recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting. Doordat D in 2012 niet op het adres van X staat ingeschreven, voldoet X volgens het hof namelijk niet aan de voorwaarden voor de alleenstaande-ouderkorting. Het hof overweegt daarbij dat er geen ruimte bestaat om voor toekenning van de alleenstaande-ouderkorting aan te sluiten bij de feitelijke woonplaats. Volgens het hof is de feitelijke situatie van de betrokken belastingplichtige niet van belang, als niet aan het formele criterium is voldaan.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 8.15