Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat de inspecteur in redelijkheid niet hoefde te twijfelen aan de juistheid van de IB-aangiften, ook niet ten aanzien van de aftrekposten in relatie tot het inkomen van X. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 Wet RO).
X claimt in zijn IB-aangiften over 2012, 2013 en 2014 met succes diverse hoge aftrekposten. De aangiften zijn door zijn belastingadviseur verzonden met de DigiD van X. De adviseur wordt in 2018 door de strafrechter veroordeeld wegens grootschalig belastingfraude. In geschil zijn de navorderingsaanslagen over 2012, 2013 en 2014, waarbij de gefingeerde aftrekken alsnog zijn gecorrigeerd. Rechtbank Gelderland stelt de inspecteur in het gelijk. X stelt in hoger beroep dat de inspecteur zijn onderzoeksplicht heeft verzaakt door niet te constateren dat de aftrekposten realiteit misten. De aftrekposten waren namelijk zo hoog dat er voor X niet voldoende geld overbleef om van te leven.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2020/15.25.3) oordeelt dat de inspecteur in redelijkheid niet hoefde te twijfelen aan de juistheid van de aangiften, ook niet ten aanzien van de aftrekposten in relatie tot het inkomen van X. De aftrekposten bestaan namelijk uit verschillende forfaits, zodat de werkelijk gemaakte kosten dus veel lager kunnen zijn. De aangegeven inkomens zijn ook niet dermate laag dat direct duidelijk is dat de kosten daaruit niet kunnen zijn betaald. Gelet op het ontbreken van een ambtelijk verzuim, is de navordering terecht. Het beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 Wet RO).
Lees ook het thema Navordering
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 15 september