Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de box 3-heffing terecht afwijst. De aanslag staat definitief vast en de onjuistheid van de aanslag vloeit voort uit jurisprudentie die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk is geworden.

X verzoekt om ambtshalve vermindering van de IB-aanslag 2018. De inspecteur accepteert de aftrek van twee posten, maar wijst het verzoek om herziening van de box 3-heffing op grond van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, nr. 21/01243, V-N 2022/2.3 (kerst-arrest) af. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de box 3-heffing terecht afwijst. De aanslag staat definitief vast en de onjuistheid van de aanslag vloeit voort uit jurisprudentie die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk is komen vast te staan. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt afgewezen. X voert namelijk slechts een vergelijkbaar geval aan. Volgens de rechtbank toont X echter niet aan dat de situatie waarnaar zij verwijst vergelijkbaar is met haar situatie. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 45aa

Wet inkomstenbelasting 2001 9.6

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 29 december

Informatiesoort: VN Vandaag

Dossiers: Box 3

565

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen