Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 terecht aan X is opgelegd. De uitbetaalde heffingskorting is als gevolg van de verliesverrekening bij de echtgenoot terecht teruggenomen.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur de algemene heffingskorting en de arbeidskorting terecht en naar de juiste bedragen tijdsevenredig heeft verminderd naar rato van de periode dat X een binnenlandse belastingplichtige is in Nederland.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de helft van de TOZO-1-uitkering terecht als periodieke uitkering bij X in de heffing van IB/PVV is betrokken.

Rechtbank Amsterdam oordeelt dat X' belastingadviseur niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur mocht worden verwacht. De belastingadviseur had als 'global tax coordinator' ervoor moeten zorgen dat hij een gemotiveerd advies had verkregen van een expert op het gebied van Amerikaans belastingrecht, meer specifiek de consequenties van een fiscaal inwonerschap voor X in de VS, en in het bijzonder de consequenties voor de trust.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat er sprake is van gewichtige redenen die de geheimhouding van persoonsgegevens van douanemedewerkers en een procespartij rechtvaardigen. De geschoonde passages bevatten enkel de persoonsgegevens.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X in 2019 geen gebruik kan maken van de eigenwoningvrijstelling omdat hij in 2011 al de eenmalig verhoogde vrijstelling heeft genoten.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat een anonieme tip de aanleiding voor het boekenonderzoek is. De opname van de VOF in het FSV-systeem is niet de aanleiding. De inspecteur mag de verkoopovereenkomst dan ook gebruiken bij het opleggen van de IB-aanslag.

Vanaf begin 2025 kunnen fiscaal dienstverleners via hun eigen aangiftesoftware bezwaar indienen voor hun cliënten tegen aanslagen inkomstenbelasting, omzetbelasting en vennootschapsbelasting. Dat schrijft de Belastingdienst.

De Kennisgroep loonheffing algemeen geeft uitgangspunten voor de beoordeling of en op welk tijdstip fiscaal sprake is van beëindiging van de (fictieve) dienstbetrekking in het kader van de pseudo-eindheffing over excessieve vertrekvergoedingen. Deze beoordeling is afhankelijk van de feiten en omstandigheden en staat ter beoordeling van de inspecteur.

A-G Ettema is van mening dat voor de hoogte van de exportteruggaaf bepalend is de BPM die verschuldigd is geworden op het moment dat het belastbare feit is voltooid, zijnde de verschuldigde BPM op de datum van de tenaamstelling. De Hoge Raad zou ook “om” kunnen gaan door te oordelen dat X BV geen procesbelang heeft.