X ontvangt in het jaar 2009 een WAO-uitkering en een uit Duitsland afkomstig invaliditeitspensioen voor gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (hierna: Duitse rente). In zijn aangifte ib/pvv voert X deze inkomsten op als inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking. De inspecteur schaart deze inkomsten echter onder de categorie ‘inkomsten uit vroegere dienstbetrekking'. X komt uiteindelijk in hoger beroep. Net als bij de rechtbank is bij het hof in geschil of X recht heeft op toepassing van de arbeidskorting over de door hem ontvangen WAO-uitkering en Duitse rente.
Volgens Hof Amsterdam heeft X al over eerdere jaren geprocedeerd over het niet-toepassen van de arbeidskorting over de WAO-uitkering en de Duitse rente. Hierop heeft de Hoge Raad (9 januari 2015, nr. 13/05001, V-N 2015/8.1.6) uitdrukkelijk beslist dat er geen aanleiding is om prejudiciële vragen te stellen, zoals door X is verzocht. Hieruit leidt het hof af dat het niet-toepassen van de arbeidskorting over de WAO-uitkering geen schending van het EU-recht inhoudt. Met betrekking tot het niet toepassen van de arbeidskorting over de Duitse rente komt het hof niet tot een andere beslissing. Ook voor deze uitkering geldt dat het niet een uitkering is die als loon uit tegenwoordige arbeid is aan te merken. X heeft geen recht op de arbeidskorting over de Duitse rente en de WAO-uitkering omdat de inkomsten niet een onmiddellijke tegenprestatie vormen voor het verrichten van arbeid. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 8
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Wet inkomstenbelasting 2001 8.11
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Europees belastingrecht
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 5 oktober