Belanghebbende, de heer X, woont in Nederland. X werkt in 2006 als matroos op een motortankschip met rijnvaartverklaringen. Aan X is door Luxemburg een E106-verklaring afgegeven. In geschil is of X in 2006 toch premie volksverzekeringen is verschuldigd. Het schip is eigendom van de heer D, die handelt onder de naam vof E. Deze vof is gevestigd in Nederland. Rechtbank Den Haag oordeelt dat X als rijnvarende onder het Rijnvarendenverdrag valt en dat dus beslissend is waar de exploitant van het schip is gevestigd. X stelt in hoger beroep onder meer dat de onderhavige inspecteur in relatieve zin niet competent is. Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur landelijk bevoegd is en dat de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 slechts verduidelijkt tot welke inspecteur een belastingplichtige zich moet wenden. Anders dan X stelt, is de uitvoering van de volksverzekeringswetten niet mede opgedragen aan de Belastingdienst. Deze is namelijk slechts verantwoordelijk voor het heffen en innen van de premies. De inspecteur is dus niet verplicht om een eventuele ongelijke behandeling die door de SVB is ontstaan, weg te nemen (zie HR 9 december 2011, nr. 10/03927, V-N 2011/66.17 en 11.6 van de conclusie van A-G Van Ballegooijen). Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 3
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Premieheffing
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 14 augustus