X heeft gezondheidsproblemen en heeft in de jaren 2018 en 2019 diverse uitgaven gedaan voor specifieke zorgkosten. Voor het jaar 2018 heeft de inspecteur een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 11.686, waarbij slechts € 1124 aan zorgkosten in aftrek is toegelaten. Voor het jaar 2019 is een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 14.808, waarbij € 735 aan zorgkosten in aftrek is toegelaten. X heeft bezwaar gemaakt tegen beide aanslagen, maar de inspecteur heeft het bezwaar voor 2018 afgewezen en voor 2019 gedeeltelijk gegrond verklaard, waardoor de aanslag is verminderd. X is vervolgens in beroep gegaan tegen de uitspraken op bezwaar.
In geschil is of de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 en 2019 juist zijn vastgesteld, met name of de in aftrek toegelaten uitgaven voor specifieke zorgkosten correct zijn berekend.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 juist is vastgesteld en het beroep van X ongegrond is. Voor het jaar 2019 oordeelt de rechtbank dat de aanslag te hoog is vastgesteld en dat X recht heeft op een hogere aftrek voor specifieke zorgkosten. De rechtbank vermindert de aanslag IB/PVV 2019 tot een belastbaar inkomen van € 14.188 en past de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig aan. De rechtbank verwerpt het beroep van X op het vertrouwensbeginsel en de VN-resolutie, omdat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van opgewekt vertrouwen door de inspecteur en de VN-resolutie geen directe werking heeft in deze zaak. De rechtbank veroordeelt de inspecteur tot betaling van reiskosten en het vergoeden van het griffierecht aan X.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 37
Wet inkomstenbelasting 2001 6.16
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 31 december
Informatiesoort: VN Vandaag