Hof 's-Hertogenbosch beslist dat de inspecteur het verzoek van X om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV terecht heeft afgewezen. X maakt in hoger beroep niet aannemelijk dat de aanslag moet worden verminderd. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

X verzoekt, onder verwijzing naar een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 31 januari 2017, om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2017. Het verzoek heeft betrekking op de aftrek van hypotheekrente en specifieke zorgkosten. X stelt vervolgens beroep in wegens niet tijdig beslissen op haar verzoek. Lopende die procedure wijst de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering af.

Hof 's-Hertogenbosch (V-N 2021/21.27.7) verklaart het hoger beroep alleen voor het jaar 2013 gegrond. Ten aanzien van dat jaar stelt het hof vast dat de brief van de inspecteur van 4 juli 2019 waarin het verzoek om ambtshalve vermindering is afgewezen, pas voor het eerst in hoger beroep is overgelegd. Deze beslissing had aan de rechtbank ter beschikking moeten worden gesteld. Kennelijk is daar geen gevolg aan gegeven. Materieel brengt dat X echter niet verder, aangezien de inspecteur het verzoek van X terecht heeft afgewezen, aldus het hof. X maakt niet aannemelijk dat de aanslag moet worden verminderd.

X gaat in cassatie, maar betaalt het griffierecht niet. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 9.6

Algemene wet bestuursrecht 6:20

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 22 september

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen