X bv c.s. is een fiscale eenheid voor de btw. De enig aandeelhouder van X bv doet de dagelijkse administratie. Een administratiekantoor verwerkt deze gegevens in een boekhoudprogramma en geeft door welke btw-suppleties moeten worden gedaan. Aangezien dit jarenlang is nagelaten, staat er eind 2011 een hoge btw-schuld op de balans. In geschil is de btw-naheffingsaanslag, alsmede de vergrijpboete van € 50.000. Volgens Hof ’s-Hertogenbosch is op het aanslagbiljet slechts expliciet vermeld dat de boete is gebaseerd op art. 67f AWR, zodat X bv redelijkerwijs mag aannemen dat haar niet meer wordt verweten de suppletieplicht van art. 10a AWR te hebben overtreden. De boete moet daarom vervallen. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie.
Advocaat-Generaal IJzerman is van mening dat de verwijzing op het aanslagbiljet naar art 67f AWR te vaag is en dat X bv hier dus niet uit kan afleiden dat ook art. 10a AWR ten laste wordt gelegd. Bovendien wordt niet verwezen naar het eerdere controlerapport. Volgens de A-G geldt onverkort dat in de boetebeschikking, als formeel vereiste, altijd vermeld moet worden welke materiële boetebepalingen als overtreding ten laste worden gelegd. De conclusie strekt tot ongegrondverklaring van het beroep van de Staatssecretaris.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67f
Algemene wet inzake rijksbelastingen 10a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 11 mei