Rechtbank Gelderland oordeelt dat er geen sprake is van een IB-onderneming en dat geen recht bestaat op toepassing van de BOR. Niet aannemelijk wordt gemaakt dat I bv in 2011 een onderneming dreef.

X en zijn drie kinderen houden de aandelen in L bv. L bv houdt de aandelen in I bv, dat een benzinestation verhuurt dat vroeger in eigen beheer werd geëxploiteerd. X overlijdt in 2011. De aandelen L bv gaan vervolgens krachtens testament over op de kinderen van X. Met betrekking tot de IB-aangifte 2011 van X doen de kinderen een beroep op de BOR van art. 4.17a Wet IB 2001. Volgens de kinderen is de BOR van art. 4.17a Wet IB 2001 namelijk van toepassing. Volgens de inspecteur wordt echter niet voldaan aan het ondernemingsvereiste van art. 4.17a lid 1 onderdeel a Wet IB 2001.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat er geen sprake is van een IB-onderneming en dat geen recht bestaat op toepassing van de BOR. Volgens de rechtbank wordt niet aannemelijk gemaakt dat I bv in 2011 een onderneming dreef. Hierbij merkt de rechtbank op dat uit hetgeen wordt aangevoerd niet blijkt dat vóór 2011 werkzaamheden werden verricht die naar aard en omvang méér omvatten dan normaal vermogensbeheer. Ook is er volgens de rechtbank geen sprake van voortgezet ondernemerschap en is de aanslag niet te hoog.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 4.17a

Wet inkomstenbelasting 2001 3.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Gelderland

Editie: 3 september

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen