Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat geen recht bestaat op toepassing van de BOR. Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis van de BOR stelt het hof vast dat sprake moet zijn van een materiële onderneming en dat dat niet het geval is.
N en zijn drie kinderen, waarvan belanghebbende, X, er één is, houden de aandelen in L bv. L bv houdt de aandelen in I bv, dat een benzinestation verhuurt dat vroeger in eigen beheer werd geëxploiteerd. N overlijdt in 2011. De aandelen L bv gaan vervolgens krachtens testament over op de kinderen van N. Met betrekking tot de aangifte erfbelasting doet X een beroep op de BOR van art. 35b jo. art. 35c SW 1956. Volgens X is de BOR van toepassing, omdat deze ook geldt bij voortgezet ondernemerschap. Volgens de inspecteur wordt echter niet voldaan aan het ondernemingsvereiste.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat geen recht bestaat op toepassing van de BOR. Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis van de BOR stelt het hof vast dat sprake moet zijn van een materiële onderneming. Nu er bij voortgezet ondernemerschap slechts sprake is van een subjectieve onderneming en niet van een objectieve, is het gelijk aan de inspecteur.
Lees ook het thema De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 9 december