Rechtbank Gelderland beslist dat de bedrijfsopvolgingsregeling niet kan worden toegepast omdat X geen aandelen in een materiële onderneming geërfd heeft.
De moeder (erflaatster) van X overlijdt in 2016. Tot haar vermogen behoorde 100% van de aandelen in A bv. De activiteiten van de vennootschap bestonden uit de verhuur van een showroom aan een derde en het uitvoeren van een pensioenvoorziening voor erflaatster. De erfgenamen van erflaatster zijn haar dochter en X (de erven). Zij verkrijgen de nalatenschap na aftrek van de legaten. In geschil is of voor de erfbelasting de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) kan worden toegepast op de door X verkregen onverdeelde helft van de aandelen A bv.
Rechtbank Gelderland beslist dat de BOR niet van toepassing is omdat de erven geen ondernemingsvermogen hebben verkregen in de zin van art. 35c lid 1 onder c SW 1956. De rechtbank verwijst naar de beroepsprocedure inzake de aanslag IB/PVV 2016 (nr. 19/6449). Daarin heeft de rechtbank beslist dat de erven geen recht hebben op de doorschuiffaciliteit van artikel 4.17a, eerste lid, onder a, Wet IB 2001, aangezien A bv geen materiële onderneming dreef. Voor toepassing van de BOR geldt hetzelfde criterium. Vanwege de hogere inkomstenbelastingschuld op de volledige aanmerkelijk belangclaim op de aandelen A bv wordt de belaste verkrijging voor de erfbelasting van X nog wel verminderd.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.2
Wet inkomstenbelasting 2001 4.17a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 22 november