X bv doet BPM-aangifte voor een Ferrari 458 4.5 V8 Spider, een Aprilia Tour Mana 850, een Audi A7 Sportback 3.0 TDI Quattro en een Skoda Fabia 1.9 TDI RS. Volgens Rechtbank Gelderland heeft X bv voor de Audi recht op toepassing van een lager tussenliggend tarief, zodat een teruggaaf volgt van € 13. X bv krijgt een forfaitaire proceskostenvergoeding van € 1836 en wegens het overschrijden van de redelijke termijn één immateriële schadevergoeding van € 1000. X bv gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het ongemotiveerde beroep van X bv op het “tussenliggend tarief” onvoldoende aanknopingspunten biedt voor een verdere vermindering. De bewijslast ter zake rust namelijk op haar. In eerste aanleg is X bv voor de Audi op dit punt al in het gelijk gesteld, conform een voor die auto in de pleitnota overgelegde berekening. Gelet op de samenhang tussen de zaken heeft de rechtbank terecht één immateriële schadevergoeding toegekend. Het hoger beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 9
Algemene wet bestuursrecht 6:6
Algemene wet bestuursrecht 6:5
Algemene wet bestuursrecht 8:24
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 12 oktober