De heer X woont in Nederland en huurt in het tweede kwartaal van 2011 een personenauto met Duits kenteken. X doet BPM-aangifte en claimt tegelijkertijd BPM-teruggaaf wegens uitvoer. Dit is conform het Besluit 14 december 2010, nr. DGB2010/7686, V-N 2011/2.16. De geclaimde teruggaaf is echter hoger dan wat X volgens de aangifte is verschuldigd. In geschil is of de inspecteur terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd en de teruggaaf heeft verminderd , waardoor X per saldo € 695 moet betalen. Niet in geschil is dat ter zake van (de aanvang van) het gebruik van de weg met de auto in Nederland geen deugdelijke wettelijke heffingsgrondslag bestaat voor de BPM-heffing (zie HVJ EU 29 september 2010, nr. C-91/10, V-N 2010/59.27).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet is gebonden aan zijn keuze om met toepassing van het Besluit DGB2010/7686 toch aangifte te doen. Het doen van aangifte conform dat besluit impliceert namelijk niet dat X afstand heeft gedaan van de mogelijkheid zich te beroepen op onverbindendheid van de wettelijke regeling. Er is ook geen sprake van een overeenkomst waaraan X gebonden is. Aangezien X op de zitting er zich mee akkoord heeft verklaard om geen recht te hebben op teruggaaf als hij ook geen BPM verschuldigd is, beslist de rechtbank dienovereenkomstig. Het beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 6
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 14a
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 13 mei