X geeft B de opdracht voor het realiseren van een applicatie. X heeft uitsluitend contact met de heer D van B. X ontvangt facturen van B en brengt de daarop vermelde BTW in aftrek. X verricht zelf geen betalingen aan B. Daarvoor heeft X een overeenkomst met mevrouw C. C doet betalingen aan B naar een Estse bankrekening.
X vermeldt in haar bezwaarschrift “B is mijn leverancier niet”. De inspecteur verstrekt informatie waaruit blijkt dat X niet bekend is bij B. De Finance Director van B bevestigt dat de facturen niet zijn uitgereikt door B en dat het Estse bankrekeningnummer niet van B is.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de informatie die X overlegt over vermeende betalingen van facturen op een Estse bankrekening door C onvoldoende is om te concluderen dat namens X is betaald voor een dienstverlening door B. Omdat het Estse bankrekeningnummer niet van B is, is niet aannemelijk dat sprake is van een dienstverlening door B aan X uit hoofde van een betaling. B verleent geen dienst aan X, waardoor de BTW niet aan X in rekening is gebracht voor een aan X verleende dienst. Daarom kan X deze BTW niet in aftrek brengen en is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
Anders dan de rechtbank, oordeelt het hof dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat X, als gevolg van voorwaardelijk opzet of grove schuld, teveel BTW terugontvangt. Het bewijs dat X de facturen van B zelf heeft opgemaakt, ontbreekt. Het dossier laat de mogelijkheid open dat X door een onbepaalde persoon, bijvoorbeeld D of C, bedrogen is, en dat dit bij X op het moment van het doen van BTW-aangifte niet bekend is. Deze twijfel moet in het voordeel van X worden uitgelegd. De vergrijpboete wordt vernietigd.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67f
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 15 maart