Belanghebbende, stichting X, is een ROC. Samen met stichting Y, ook een ROC, verzorgt X, als ROC, opleidingen in het kader van voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (VAVO-opleidingen). X en Y bieden de VAVO-opleidingen aan onder de naam A. Docenten van X en Y verzorgen de opleidingen. Verder stellen X en Y ook lesruimten ter beschikking. X en Y verzorgen verder ook nog ondersteunende diensten. X verzorgt namelijk juridische diensten, marketing en PR, facilitaire en huisvestingdiensten, en Y verzorgt de ICT, personele diensten en de financiële administratie. A wordt niet beschouwd als een van X en Y te onderscheiden onderwijsinstelling. De inspecteur is van mening dat A wél een zelfstandige entiteit is aan wie prestaties in de zin van de Wet OB 1968 kunnen worden verricht. Hij legt daarom btw-naheffingsaanslagen op aan X voor de (ondersteunende) diensten die zij aan A levert. Rechtbank Den Haag oordeelt dat aan A geen zelfstandige betekenis toekomt, omdat A niet over eigen personeel beschikt, geen eigen budget heeft en geen eigen onderwijsvoorzieningen heeft. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslagen. Hof Den Haag oordeelt dat de door X en Y verrichte prestaties moeten worden aangemerkt als het verstrekken van onderwijs. Aangezien deze prestaties van btw zijn vrijgesteld, zijn de naheffingsaanslagen ten onrechte opgelegd. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De Hoge Raad oordeelt dat alle door X, in het kader van het VAVO verrichte werkzaamheden, behoren tot het geven van onderwijs, dat is vrijgesteld van btw-heffing. De Hoge Raad gaat er hierbij vanuit, onder verwijzing naar de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU op dit vlak, dat X, als zij al een prestatie tegen vergoeding verricht, één ondeelbare prestatie verricht, waarin de ondersteunende werkzaamheden als bijkomstige prestaties opgaan. De ondersteunende werkzaamheden zijn dan niet met btw belast. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11