X bv houdt zich bezig met het ontwikkelen van software voor mobiele financiële dienstverlening. Aan X bv zijn twee btw-naheffingsaanslagen en (aangifte)verzuimboetes opgelegd. Centraal is de vraag of X bv btw-ondernemer is. In 2016 is de door X bv in aftrek gebrachte voorbelasting door middel van naheffing gecorrigeerd. Volgens de inspecteur had X bv namelijk in 2015 en de eerste twee kwartalen van 2016 geen omzet aangegeven en was zij in 2016 daarom geen btw-ondernemer meer. X bv is desondanks later wel uitgenodigd om btw-aangiften te doen en na het uitblijven daarvan zijn de betreffende aanslagen opgelegd, steeds gebaseerd op een geschatte omzet en een geschatte verschuldigde omzetbelasting van € 250.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de schattingen van de inspecteur een slag in de lucht zijnen dus niet redelijk zijn. Door de inspecteur is namelijk niet onderbouwd waarop de schattingen zijn gebaseerd, terwijl ook niet is gesteld dat X bv in de betreffende tijdvakken kon factureren. X bv heeft gemotiveerd gesteld dat dit nog altijd niet het geval was. Zowel de aanslagen als de boetes worden vernietigd, ondanks dat X bv wel terecht is uitgenodigd voor het doen van de aangiften. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt X bv een immateriële schadevergoeding van € 500. Haar proceskostenvergoeding van € 260 bestaat uit verletkosten voor het bijwonen van de zittingen door haar dga en zijn reiskosten.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Algemene wet bestuursrecht 67c
Algemene wet bestuursrecht 67b
Algemene wet bestuursrecht 27e
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Omzetbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 27 februari