Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X geen recht heeft op aftrek van de BTW-voorbelasting. X maakt niet aannemelijk dat zij belastbare prestaties verricht jegens de gasten van het hospice en hun familie. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Stichting A biedt begeleiding aan terminale patiënten. In 2013 worden stichting B en stichting X opgericht, stichting B voor de fondswerving en stichting X voor de realisatie en exploitatie van een hospice. Vervolgens wordt in 2014-2015 een pand gebouwd, waarin Z is gevestigd, een 'low care'-hospice. In geschil is of stichting X recht heeft op aftrek van voorbelasting. Volgens de inspecteur heeft stichting X geen recht op aftrek van de voorbelasting, omdat de stichtingen A, B en X tezamen één prestatie, te weten het exploiteren van een hospice, verrichten die vergelijkbaar is met de opvang in een verzorgings- of verpleeghuis. Op deze prestatie is volgens de inspecteur de vrijstelling van art. 11 lid 1 onderdeel c Wet OB 1968 van toepassing.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2021/26.1.3) oordeelt dat stichting X geen recht heeft op aftrek van de BTW-voorbelasting. Stichting X maakt niet aannemelijk dat zij belastbare prestaties verricht jegens de gasten van het hospice en hun familie. Het hof verwijst hierbij naar de statuten van de stichtingen X en A. Hieruit blijkt dat stichting X die het vastgoed (het hospice) in eigendom heeft, die zaak beheert en exploiteert voor stichting A en het stichting A is die prestaties verricht jegens de gasten en hun familie. Het hof kent nog wel een immateriële schadevergoeding toe aan stichting X wegens overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Lees ook het thema Recht op aftrek van de btw: wanneer en hoeveel?
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15