Hof Den Haag oordeelt dat de diensten die X voor de kerk verricht niet van BTW-heffing zijn vrijgesteld. X maakt namelijk niet aannemelijk dat zijn diensten onontbeerlijk zijn voor het verrichten van vrijgestelde diensten van de kerk. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X is BTW-ondernemer. Hij is onder andere actief als jongerenwerker voor een kerk. De kerk heeft hem ingehuurd om uit te zoeken waarom jongeren niet deelnemen aan de door de kerk aangeboden activiteiten. Verder moet X nieuwe activiteiten bedenken die jongeren in deze tijd aanspreken. X is van mening dat de BTW-vrijstelling van toepassing is op de diensten die hij aan de kerk verricht. Volgens Rechtbank Den Haag is er geen BTW-vrijstelling van toepassing.
Hof Den Haag (V-N 2019/36.1.7) oordeelt dat de diensten die X voor de kerk verricht niet van BTW-heffing zijn vrijgesteld. Het hof stelt daarbij vast dat X niet aannemelijk maakt dat zijn diensten onontbeerlijk zijn voor het verrichten van vrijgestelde diensten van de kerk. Verder wijst het hof er op dat X diensten verleent aan de kerk zelf, en niet aan de leden van de kerk. Volgens het hof missen de vrijstellingen zonder meer toepassing, omdat de werkzaamheden naar de aard en inhoud te zeer verschillen van de onder de vrijstellingsbepalingen van art. 11 lid 1 letter f en letter t vallende prestaties. Ook wijst het hof er nog op dat X met zijn activiteiten winst beoogt. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11