X is een ondernemingspensioenfonds en verzekert de oudedagsvoorziening van (voormalige) werknemers van het C. Zij belegt daartoe in aandelen, obligaties en indirect vastgoed. Voor het fiduciair beheer, vermogensbeheer en overige dienstverlening neemt X prestaties af van een aantal in andere EU-landen gevestigde dienstverleners. De verlegde BTW ter zake van deze dienstverlening neemt X op in haar BTW-aangiften en zij brengt vervolgens 24,15% in aftrek als voorbelasting. X stelt echter dat een BTW-vrijstelling van toepassing is.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de BTW-vrijstelling voor het beheer van ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens niet van toepassing is op de door X afgenomen diensten. De rechtbank verwerpt daarbij het standpunt van X dat de pensioendeelnemers, door de ontoereikende dekkingsgraad, het beleggingsrisico lopen. De negatieve risico’s die X aankaart, het achterwege blijven van indexatie en matiging van de pensioenaanspraken van nog niet gepensioneerde deelnemers, zijn onvoldoende. Hierbij wijst de rechtbank er ook op dat de hoogte van de aanspraken en de daarop volgende uitkeringen primair zijn gebaseerd op het aantal dienstjaren en het salaris, en niet op de resultaten van de beleggingen. Verder wordt er volgens de rechtbank ook niet in concurrentie getreden met een icbe. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de andere vrijstellingen waar X zich op beroept, ook niet van toepassing zijn. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 5 februari