In oktober 2009 laat de inspecteur belanghebbende, X, weten voornemens te zijn af te wijken van de aangiften IB/PVV over de jaren 2003 t/m 2006. Partijen sluiten in december 2010 een vaststellingsovereenkomst waarin de aanslagtermijn voor de aanslag 2006 wordt verlengd tot 1 juli 2011. Op 17 januari 2011 sluiten partijen opnieuw een vaststellingsovereenkomst over de fiscale gevolgen van transacties met onroerende zaken. In geschil is of de aanslag 2006, die als dagtekening heeft 20 januari 2012, tijdig is opgelegd dan wel kan worden geconverteerd in een navorderingsaanslag.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de aanslag 2006 te laat is opgelegd en niet kan worden geconverteerd in een tijdig opgelegde navorderingsaanslag. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst van 17 januari 2011 niet aangemerkt kan worden als een aanslag als bedoeld in art. 5 AWR. De aanslag van 20 januari 2012 is opgelegd na het verstrijken van de (verlengde) aanslagtermijn en dus te laat. Conversie is volgens het hof niet mogelijk. Op grond van art. 16 lid 2 onderdeel c AWR is navordering mogelijk wanneer door een fout een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten en dit de belastingplichtige kenbaar is. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat ‘het achterwege laten van de aanslag' kenbaar moet zijn uit een besluit van de inspecteur om geen aanslag op te leggen. In dit geval heeft X binnen de aanslagtermijn echter niet een dergelijke beschikking of een aanslagbiljet ontvangen. Navordering ex. art. 16-2-c AWR is dan niet toegestaan.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16-2-c
Algemene wet inzake rijksbelastingen 11-3