X vof doet in augustus 2010 BPM-aangifte voor de registratie van een uit België afkomstige personenauto. Als deze aangifte door de inspecteur wordt geweigerd, dient X een tweede aangifte in. X voldoet het volgens laatstgenoemde aangifte te betalen bedrag voldaan, zijnde € 4803. Na bezwaar wordt de verschuldigde BPM verminderd tot € 2986. In beroep stelt de inspecteur dat de verschuldigde BPM toch € 4427 is en dat het bezwaar dus alsnog ongegrond moet worden verklaard. Rechtbank Breda oordeelt dat de inspecteur in de beroepsfase niet meer kan terugkomen op zijn uitspraak op bezwaar. Dit volgt uit het rechtszekerheidsbeginsel. X kan namelijk, door het instellen van beroep, niet in een voor haar ongunstiger situatie komen te verkeren. Aangezien de inspecteur op de zitting uitdrukkelijk verklaart dat de op aangifte verschuldigde BPM kan worden verminderd tot € 2604 (zie HR 2 maart 2012, nr. 11/00785, V-N 2012/14.19), behoeft de grief van X met betrekking tot de handelsinkoopwaarde van de auto geen behandeling meer. De inspecteur hoeft X niet de daadwerkelijk gemaakte proceskosten te vergoeden. Er is namelijk geen sprake van een zeer ernstige vorm van onzorgvuldig handelen van de inspecteur of een volstrekt onverdedigbaar standpunt.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Rechtbank Breda
Editie: 22 januari