De Hoge Raad verklaart het principale beroep van de Staatssecretaris van Financiën zonder motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO). De heer X1 claimt in zijn incidentele beroep vergeefs dat het hof zijn werkelijke proceskosten had moet vergoeden.

Een bestuurder, de heer X1, sluit een ‘Profit Sharing Loan Agreement’ met een grote multinational en ontvangt hierdoor in 2011 miljoenen als variabel deel van zijn arbeidsbeloning. De uitbetaling loopt via zijn LTD op Guernsey, die volgens de inspecteur feitelijk in Nederland is gevestigd. Op die manier zou Nederlandse VPB zijn ontgaan (zie 22/01363, V-N 2023/36.23). In geschil is of terecht een deelnemers(vergrijp)boete aan X1 (als aandeelhouder van de LTD) is opgelegd van € 3.634.287. Rechtbank Den Haag vernietigt de boete, omdat de LTD alleen is opgericht om de gevolgen van de per 1 januari 2009 ingevoerde lucratiefbelangregeling te verzachten. Volgens Hof Den Haag maakt de inspecteur niet aannemelijk dat het aan (voorwaardelijk) opzet of grove schuld van X1 als feitelijk leidinggever of medepleger is te wijten dat te weinig VPB is geheven. Bij het opzetten van de structuur is namelijk beoogd om voldoende “substance” op Guernsey te creëren. De liquidatie van de LTD in 2012 is ook niet gebeurd om het opleggen van de VPB-navorderingsaanslag te voorkomen, maar was nodig om het liquidatieverlies te kunnen terugwentelen naar 2011. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie. X1 gaat incidenteel in cassatie.

De Hoge Raad verklaart het principale beroep van de Staatssecretaris van Financiën zonder motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO). X1 claimt vergeefs dat het hof zijn werkelijke proceskosten had moet vergoeden. De wetgever heeft voor de vergoeding van bestuursproceskosten gekozen voor een eigen regeling, die is neergelegd in art. 8:75 Awb en in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Niet valt in te zien dat in een geval als het onderhavige toepassing van een forfaitaire vergoeding leidt tot schending van art. 6 EVRM. Overeenkomstige toepassing van art. 530 Wetboek van strafvordering, inhoudende dat proceskosten worden vergoed als aan een gewezen verdachte geen maatregel of straf wordt opgelegd, wordt ook afgewezen. Evenmin is aanleiding voor het toepassen van de civiele rechtspraak over vorderingen tot schadevergoeding wegens onrechtmatige strafrechtelijke vervolging. Zowel het principale beroep als het incidentele beroep zijn ongegrond. De boete is vernietigd en er is niet verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure, zodat wordt volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. X1 krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.953,50 vanwege de samenhang met zaak 22/01351.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Wetboek van Strafvordering 530

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e

Algemene wet bestuursrecht 5:1

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 9 september

Informatiesoort: VN Vandaag

205

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen