De Hoge Raad oordeelt dat de toestemmingseis van hogerhand is bedoeld als waarborg voor de betrokkenen, met name om tegemoet te komen aan de maatschappelijke onrust die is veroorzaakt door de invoering van de vierde tranche van de Awb, waardoor de kring van degenen aan wie een boete kan worden opgelegd, is uitgebreid.

X NV is als belastingadviseur betrokken bij een structuur van twee klanten, waarvan twee Guernsey-LTD’s deel uitmaken. Beoogd is om hiermee de lucratiefbelangregeling per 1 januari 2009 te verzachten. Aan de LTD’s zijn VPB-navorderingsaanslagen opgelegd, omdat zij feitelijk in Nederland zouden zijn gevestigd (zie 22/01363, V-N 2023/36.23). In geschil is de aan X NV in verband daarmee opgelegde deelnemers(vergrijp)boete van € 1 mln. Volgens Hof Den Haag heeft de Directeur van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen (DGO) weliswaar vooraf toestemming verleend voor het opleggen van de boete, maar de inspecteur heeft de DGO onvoldoende objectief geïnformeerd over de feiten. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de toestemmingseis van hogerhand is bedoeld als waarborg voor de betrokkenen, met name om tegemoet te komen aan de maatschappelijke onrust die is veroorzaakt door de invoering van de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor de kring van degenen aan wie een boete kan worden opgelegd, is uitgebreid. Degene aan wie een dergelijke boete is opgelegd, kan zich op dat voorschrift beroepen als de vereiste toestemming ontbreekt. In het oordeel van het hof ligt besloten dat de vereiste toestemming op een zodanig onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen dat de beoogde waarborg niet is geboden. Dit oordeel en de hieraan verbonden gevolgtrekking dat de boete moet vervallen, geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Deze oordelen zijn ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het beroep van de Staatssecretaris is ook voor het overige ongegrond (zie art. 81 lid 1 Wet RO). Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt X NV een immateriële schadevergoeding van € 500. X NV claimt vergeefs vergoeding van haar werkelijke proceskosten. Overeenkomstige toepassing van art. 530 Wetboek van strafvordering, inhoudende dat proceskosten worden vergoed als aan een gewezen verdachte geen maatregel of straf wordt opgelegd, wordt afgewezen. Niet valt in te zien dat toekenning van een forfaitaire vergoeding leidt tot schending van art. 6 EVRM. X NV krijgt daarom € 5907 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Wetboek van Strafvordering 530

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Algemene wet bestuursrecht 8:42

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e

Algemene wet bestuursrecht 5:1

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Belastingrecht algemeen, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 9 september

Informatiesoort: VN Vandaag

333

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen