Belanghebbende, X bv, en B bv houden de aandelen in C bv. In 2006 verkoopt X bv de aandelen C bv voor € 2,5 mln aan B bv. Hierbij wordt ook een earn-outregeling overeengekomen. B bv verkoopt de aandelen in 2008 voor € 8,5 mln aan Q bv. X bv start een civiele procedure tegen B bv, omdat er onenigheid is over de hoogte van de earn-outvergoeding. De civiele rechter kent een earn-outvergoeding van € 852.640 aan X bv toe en een antispeculatievergoeding van € 465.809,20. Tevens ontvangt X bv hierover een bedrag aan contractuele rente van € 138.611,90 en aan wettelijke rente van € 134.756,99. De inspecteur is het met X bv eens dat de vergoedingen onder de deelnemingsvrijstelling vallen. Onenigheid is er over het antwoord op de vraag of de deelnemingsvrijstelling ook van toepassing is op de ontvangen rente. X bv gaat in cassatie.
Advocaat-generaal Wattel concludeert dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is op moratoire interesten wegens te late betaling. De A-G stelt daarbij vast dat de wettelijke rente en de contractuele rente niet als tegenprestatie zijn overeengekomen. Ook merkt de A-G nog op dat geen rente verschuldigd zou zijn geweest als de overeenkomst meteen correct was uitgevoerd. Daaruit blijkt ook dat de rente geen onderdeel is van de overeengekomen tegenprestatie. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 20 januari