X doet BPM-aangifte en voldoet daartoe op 10 januari 2018 € 5890. In geschil is primair of het bezwaar terecht ontvankelijk is verklaard. Het bezwaarschrift van 7 februari 2018 is volgens de inspecteur pas op 23 februari 2018 door hem per post ontvangen. X stelt dat de inspecteur haar poststukken stelselmatig twee weken te laat afstempelt. Voor de zekerheid is het bezwaarschrift door haar daarom op 7 februari 2018 ook naar de Rechtbank Gelderland gefaxt.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat X misbruik van procesrecht maakt door zich te beroepen op de doorzendplicht van Rechtbank Gelderland. De president van die rechtbank heeft namelijk expliciet verzocht om zijn rechtbank niet langer te gebruiken als ‘postbus’ voor stukken die zijn bestemd voor de Belastingdienst. De inspecteur had het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu dit niet is gebeurd, is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. X krijgt een proceskostenvergoeding van € 1050 en vanwege het overschrijden van de redelijke termijn een immateriële schadevergoeding van € 500.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:15
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 12 mei