Hof Amsterdam oordeelt dat de doorzendplicht toepassing mist voor een bezwaarschrift dat is ingediend bij het algemene e-mailadres van de gemeente. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X stuurt op 26 juli 2017 een bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting naar het algemene e-mailadres van de gemeente Alkmaar. Op 20 december 2017 stelt X de heffingsambtenaar in gebreke wegens het niet tijdig beslissen. De heffingsambtenaar antwoordt op 16 januari 2018 dat hij de e-mail van 26 juli 2017 niet heeft ontvangen, dat de ingebrekestelling is aangemerkt als een pro forma bezwaar en dat dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is en van een ingebrekestelling geen sprake kan zijn nu het bezwaar na 1 januari 2018 is ontvangen. Tegen dit besluit start X een procedure die eindigt met HR 18 september 2020, nr. 19/04526. Per brief van 26 oktober 2018 deelt X de heffingsambtenaar mee dat nog moet worden beslist op het bezwaar van 26 juli 2017. Per brief van 20 november 2018 antwoordt de heffingsambtenaar dat de ingebrekestelling van X al is afgewezen en dat er geen sprake kan zijn van een dwangsom, wettelijke rente of nogmaals een beslissing hierover. Tegen deze uitspraak gaat X opnieuw in beroep.
Hof Amsterdam (V-N 2021/3.1.3) oordeelt dat de doorzendplicht toepassing mist voor een bezwaarschrift dat is ingediend bij het algemene e-mailadres van de gemeente. De doorzendplicht geldt (alleen) voor bezwaren die zijn ingediend bij een bestuursorgaan en daar is hier nog geen sprake van. Het algemene e-mailadres van de gemeente is immers niet het e-mailadres van de gemeenteraad, B&W of een ander gemeentelijk bestuursorgaan. De gemachtigde heeft bewust een risico genomen door het bezwaar op een andere manier in te dienen dan de rechtsmiddelverwijzing voorschreef. Als de doorzendplicht wel van toepassing was geweest, dan overweegt het hof ten overvloede dat de gemachtigde kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht heeft gemaakt. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hof volgt verder het oordeel van de rechtbank dat tegen de brief van de heffingsambtenaar van 20 november 2018 geen beroep mogelijk is.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:15
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Algemene wet bestuursrecht 1:3
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 28 mei