X voert diverse procedures in de IB-sfeer over onder meer de aftrek van zijn specifieke zorgkosten. Op een zitting spreken X en de inspecteur af dat zij de geschillen proberen op te lossen onder leiding van een mediator van de Belastingdienst. Dit resulteert in een vaststellingsovereenkomst, die betrekking heeft op 2017 tot en met 2021. Eén van de voorwaarden is dat X de nog lopende (hoger) beroepen intrekt en afstand doet van rechtsmiddelen. Als de inspecteur echter vervolgens conform de overeenkomst verminderingsbeschikkingen voor 2017 en 2018 vaststelt, gaat X rechtstreeks in beroep. Volgens Rechtbank Gelderland is zij niet bevoegd om hierover te oordelen, omdat X de (hoger) beroepen heeft ingetrokken en er dus geen rechtsmiddelen meer open staan. Als X de vaststellingsovereenkomst in rechte wil laten toetsen, dan moet hij zich tot de civiele rechter wenden. In hoger beroep stelt X dat hij heeft gedwaald over de aftrek van de specifieke zorgkosten en dat de rest van de overeenkomst in stand moet blijven.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X voldoende gelegenheid voor beraad is geboden en dat hij na ruggespraak met zijn adviseur de overeenkomst voor akkoord heeft getekend. In de overeenkomst staat duidelijk dat het compromis op 16 november 2021 is gesloten en dat een latere door X verstuurde e-mail daar dus geen onderdeel vanuit maakt. Vernietiging van de overeenkomst onder invloed van dwaling of een ander wilsgebrek kan bovendien niet beperkt blijven tot alleen de specifieke zorgkosten. Bij vernietiging is de inspecteur ook niet meer gebonden aan de andere onderdelen, waar hij omwille van het beëindigen van de bestaande geschilpunten aan X tegemoet is gekomen. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:71
Algemene wet inzake rijksbelastingen 26
Wet inkomstenbelasting 2001 6.17
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Inkomstenbelasting, Verbintenissenrecht
Editie: 9 december
Informatiesoort: VN Vandaag