Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt in hoger beroep dat de ingebrekestelling onredelijk laat, namelijk bijna zes jaar na het BPM-bezwaar, heeft plaatsgevonden en er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

X doet BPM-aangifte voor een VW Transporter 2.5 TDI. Bij uitspraak op bezwaar van 26 januari 2012 is X' bezwaar tegen de BPM-voldoening niet-ontvankelijk verklaard. X stelt deze uitspraak nimmer te hebben ontvangen en in 2017 stelt X de inspecteur alsnog in gebreke in verband met het uitblijven van de uitspraak op bezwaar. In geschil is of terecht geen dwangsom is toegekend. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de inspecteur in het gelijk. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt X wel een immateriële schadevergoeding van € 1500. X gaat in hoger beroep.

Hof ’s-Hertogenbosch (V-N 2022/44.1.6) oordeelt dat de ingebrekestelling onredelijk laat heeft plaatsgevonden en er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Voor de proceskostenvergoeding heeft de rechtbank wegingsfactor 0,5 toegekend. X' beroep is ook voor het overige ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Algemene wet bestuursrecht 4:17

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 12 september

Informatiesoort: VN Vandaag

161

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen