Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat op zich reeds op de Nederlandse markt bevindende (goed vergelijkbare) referentieauto's minder BPM rust. De bewijslast in deze rust niet op de inspecteur.

X doet BPM-aangifte voor tien verschillende auto’s. Voor één auto volgt in de bezwaarfase een teruggaaf van € 134 (18/2034). Voor een andere auto staat inmiddels vast dat recht bestaat op toepassing van een tussentijds gunstiger tarief, zodat een teruggaaf volgt van € 60 (18/1587), Voor beide auto's heeft X dus recht op een 30ha AWR-rentevergoeding. X claimt voor alle auto's extra leeftijdskortingen en tussentijdse gunstiger tarieven.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat op zich reeds op de Nederlandse markt bevindende (goed vergelijkbare) referentieauto's minder BPM rust. De bewijslast in deze rust niet op de inspecteur. Er is dus geen aanleiding om voor de andere auto's de verschuldigde BPM op een lager bedrag vast te stellen. X stelt vergeefs recht te hebben op een hogere rente of over een langere periode. Mede gelet op het ontbreken van een art. 28c Iw 1990-beschikking kan daar niet over geoordeeld worden. Voor de overige geschilpunten wordt verwezen naar eerdere jurisprudentie. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt X een totale immateriële schadevergoeding van € 2000. De proceskostenvergoedingen worden vastgesteld op € 1788 (18/1587) en € 675 (9 x € 75). Voor negen zaken volgt een vergoeding van de betaalde griffierechten van in totaal € 3042.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 9

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 27 december

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen