Ziekenhuis Z en schoonmaakbedrijf S richten een joint venture op: belanghebbende, X bv. X bv houdt zich bezig met het tegen vergoeding leveren van facilitaire diensten en schoonmaakdiensten aan Z. De inspecteur legt een BTW-naheffingsaanslag op aan X bv. Volgens X bv is deze naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd omdat tussen haar en Z een FE voor de BTW bestaat. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat niet wordt voldaan aan het vereiste van organisatorische verwevenheid, zodat tussen X bv en Z geen FE voor de BTW bestaat. Uit hetgeen X bv aanvoert, volgt niet dat zij in een feitelijke positie van ondergeschiktheid verkeert ten opzichte van Z.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat tussen X bv en Z geen FE voor de BTW bestaat, omdat niet wordt voldaan aan het vereiste van organisatorische verwevenheid. X bv maakt niet aannemelijk dat zij en Z organisatorisch met elkaar verweven zijn. Dat Z jaarlijks een begroting opstelt, waarin het budget voor de schoonmaakkosten wordt vastgesteld, betekent nog niet dat sprake is van een gezamenlijke leiding of feitelijke ondergeschiktheid. Ook is niet van belang dat Z eist dat bij het verrichten van de schoonmaakwerkzaamheden wordt gehandeld conform bepaalde protocollen. Daarnaast voorziet X bv de door haar genoemde voorbeelden ook niet of nauwelijks van bewijsstukken. X bv maakt dan ook niet inzichtelijk en dus niet aannemelijk dat bepaalde keuzes, waarbij zij in haar samenwerking met Z haar schoonmaakkennis en Z haar ziekenhuiskennis inbrengt, het gevolg zijn van een gezamenlijke leiding tussen Z en X bv dan wel een leiding van X bv die feitelijk ondergeschikt opereert aan de leiding van Z. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Omzetbelasting
Editie: 5 september
Informatiesoort: VN Vandaag