Erflater overlijdt in 2011. Op 23 maart 2007 hebben erflater en zijn echtgenote aan ieder van hun vier kinderen € 750.000 schuldig erkend ten titel van schenking. Belanghebbende, mevrouw X, is één van die kinderen. In het kader van de schenking zijn aan X vier rentebetalingen van € 45.000 gedaan. De eerste betaling ontving X op 29 maart 2007 en de laatste op 29 maart 2010. In geschil is of de inspecteur bij het opleggen van de SW-aanslag aan X terecht is uitgegaan van een fictieve verkrijging van € 375.000 (€ 750.000 : 2) op grond van art. 10 SW 1956. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de € 45.000 die erflater op 29 maart 2007 over de periode 23 maart 2007 tot en met 31 maart 2008 - deels bij vooruitbetaling - heeft betaald meer is dan de 6%-norm van art. 10 Uitv. besl. SW 1956. Niet in geschil is namelijk dat de 6%-norm ziet op rente die achteraf, na het verstrijken van de rentetermijn, wordt betaald. Daarom is geen sprake van een genot van goederen krachtens vruchtgebruik en evenmin van een fictieve verkrijging. Het beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 16 maart