Op basis van de tot nu toe gewezen jurisprudentie van de Hoge Raad, zie onder andere V-N 2019/30.5, en de notitie van het CPB komt de staatssecretaris tot de conclusie dat de vermogensrendementsheffing in de jaren 2013 tot en met 2016 niet in strijd is met het EVRM-recht. Financiële compensatie is daarom volgens hem niet aan de orde.
Volgens de HR is de vermogensrendementsheffing op stelselniveau in strijd met het EVRM-recht als het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement lager is dan 1,2%. Het CPB heeft becijferd dat in de periode 2013 tot en met 2016 in geen enkel jaar het gemiddeld haalbare rendement op elke vermogenscategorie afzonderlijk lager is dan 1,2%. Daarom trekt het kabinet de conclusie dat de vermogensrendementsheffing op stelselniveau niet in strijd is met het EVRM-recht.
Mochten ontwikkelingen in de jurisprudentie aanleiding geven om deze conclusie te heroverwegen dan zal de staatssecretaris dit te zijner tijd doen. Om in de toekomst te kunnen heffen over het werkelijke rendement wordt een extern onderzoek uitgevoerd naar de praktische mogelijkheden hiervoor. De resultaten van het onderzoek worden in het voorjaar van 2021 aan de Tweede Kamer gezonden, zodat deze gebruikt kunnen worden tijdens de formatie.
Tevens wordt er juridisch advies ingewonnen over het invoeren van een tegenbewijsregeling voor een specifieke groep belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld in box 3. Het eventueel invoeren van een tegenbewijsregeling kan dan ook in het kader van de formatie worden meegenomen.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën
Editie: 20 oktober