X BV verricht schoonmaakwerkzaamheden voor een ziekenhuis. De aandelen in X BV worden voor 51% gehouden door stichting Y en voor 49% door Z BV. In de aandeelhoudersovereenkomst is een geschillenregeling opgenomen, waarin staat dat geschillen tussen de aandeelhouders worden opgelost door middel van een scheidsgerecht. Iedere aandeelhouder stelt een arbiter aan. De derde arbiter wordt aangesteld door de eerste twee arbiters. In geschil is of X BV en stichting Y een fiscale eenheid voor de omzetbelasting vormen. X BV stelt dat wordt voldaan aan de eis van financiële verwevenheid door haar 51% belang. De inspecteur stelt dat de stichting aan X BV niet haar wil als meerderheidsaandeelhouder op kan leggen en legt een naheffingsaanslag over 2011 op. X BV gaat in beroep.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat niet aan de eis van financiële verwevenheid wordt voldaan. Stichting Y kan een deel van haar bevoegdheden niet uitoefenen zonder toestemming van de algemene vergadering. Dit betreft ook de strategische en financiële beslissingen. Z BV kan zich beroepen op de geschillenregeling, met als gevolg dat het scheidsgerecht, en niet de stichting, de doorslaggevende beslissing neemt bij het bepalen van beleid. Een beroep op het vertrouwensbeginsel op grond van de in 2009 afgegeven beschikking fiscale eenheid slaagt niet. X had moeten beseffen dat de aandeelhoudersovereenkomst van belang was voor de beoordeling. Het beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Omzetbelasting
Editie: 2 september
Informatiesoort: VN Vandaag