Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor een fiscale eenheid (FE)-VPB. Het hof acht het namelijk niet aannemelijk dat X BV in 2010 de economische eigendom van de aandelen E BV bezat.
De aandelen in X BV worden voor 50% gehouden door A BV en voor 50% door B BV. X BV drijft een groothandel in bouwmaterialen. X BV verbindt zich om te investeren in een schip. Hiertoe richt X BV E BV op. E BV sluit een ‘participation agreement’, een ‘limited partnership agreement’ (CV) en een ‘tax sharing agreement’. Bij deze overeenkomsten is een conceptakte van verkoop van aandelen in E BV bijgevoegd. X BV en E BV verzoeken de inspecteur op 25 februari 2011 om vanaf de oprichtingsdatum van E BV een fiscale eenheid-VPB te vormen. De inspecteur geeft de beschikking voor de fiscale eenheid op 21 maart 2011 af. In de ‘term sheet’ en de ‘participation agreement’ is bepaald dat F ua, de mede-aandeelhouder van E BV, op 1 april 2011 de aandelen E BV koopt van X BV. De koopprijs is in de overeenkomsten al gedefinieerd. De inspecteur stelt de aanslag VPB 2010 vast overeenkomstig de aangifte. In 2015 start de Belastingdienst een onderzoek naar de scheepvaart-CV. Aan de hand van dat onderzoek stelt de inspecteur zich op het standpunt dat X BV niet ten minste 95% van het economisch eigendom van de aandelen E BV bezit en de fiscale eenheid-VPB daarom nooit heeft bestaan. De inspecteur legt een navorderingsaanslag VPB 2010 op. Hof 's-Hertogenbosch stelt X BV in het gelijk en vernietigt de navorderingsaanslag. De staatssecretaris gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat een fiscale eenheid-VPB niet contra legem tot stand komt. Een beschikking fiscale eenheid-VPB is gelegen in de rechtszekerheid, in die zin dat vooraf komt vast te staan dat en vanaf welk tijdstip de fiscale eenheid tot stand komt. De beschikking gaat niet zo ver dat een fiscale eenheid ontstaat in gevallen, waarin niet aan de vereisten wordt voldaan, tenzij aan de beschikking een in rechte te beschermen vertrouwen kan worden ontleend. De Hoge Raad verwijst het geding naar Hof Arnhem-Leeuwarden ter beoordeling of daarvan sprake is.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor een FE-VPB. Het hof acht het namelijk niet aannemelijk dat X BV in 2010 de economische eigendom van de aandelen E BV bezat. Uit de gang van zaken blijkt dat het nimmer de bedoeling was dat X BV daadwerkelijk zou participeren in de exploitatie van het schip. Het hof wijst er daarbij op dat X BV reeds bij de oprichting van E BV met de mede-aandeelhouder van E BV was overeengekomen dat X BV uiterlijk in januari 2012 haar aandelen in E BV ten verkoop zou aanbieden. Dit aanbod zou door de mede-aandeelhouder op grond van een verstrekte put-optie worden aanvaard. Ook kan X BV volgens het hof aan de afgifte van de FE-beschikking niet het vertrouwen ontlenen dat zij gezamenlijk met E BV een FE in de zin van art. 15 Wet VPB 1969 vormde. De inspecteur heeft namelijk geen kennis kunnen nemen van álle feiten en omstandigheden die hij voor de door hem gedane toezegging nodig acht. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Wet inkomstenbelasting 2001 3.34
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 15
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Rubriek: Vennootschapsbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Inkomstenbelasting
Editie: 26 maart
Informatiesoort: VN Vandaag