X Beheer bv (belanghebbende) richt eind 2003 D Holding bv op. Hierin is ingebracht de door X beheer bv gedreven onderneming, een makelaardij, inclusief het bedrijfspand. Dezelfde dag richt D Holding bv op haar beurt E Makelaardij bv op. Direct daaropvolgend heeft D Holding bv de onderneming, exclusief het bedrijfspand, tegen uitreiking van aandelen ingebracht in E Makelaardij bv. In geschil is of X Beheer bv ter zake van de overdracht van het bedrijfspand aan D Holding bv zich terecht beroept op de bedrijfsfusiefaciliteit van art. 14 Wet VPB 1969. De fiscale eenheid voor de VPB is pas op 1 januari 2004 tot stand gekomen. Rechtbank Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur de gerealiseerde overwaarde met betrekking tot het pand terecht bij X Beheer bv in de heffing heeft betrokken. Hof Leeuwarden bevestigt dat geen sprake is van een bedrijfsfusie omdat bij de doorinbreng naar E Makelaardij bv het pand in D Holding is achtergebleven. X Beheer bv gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat niet is voldaan aan het begrip ‘tak van bedrijvigheid' van de Fusierichtlijn, zijnde het totaal van de activa en passiva van een afdeling van een vennootschap die uit organisatorisch oogpunt een onafhankelijke exploitatie vormen. Het hof heeft namelijk terecht meegewogen dat op het tijdstip waarop de activa in D Holding bv inbracht, die activa, met uitzondering van het pand, ervoor bestemd waren onmiddellijk te worden overgedragen aan E Makelaardij bv. Door die bestemming konden die activa, uitgezonderd het pand, functioneel bezien geen onderdeel vormen van een uit organisatorisch oogpunt onafhankelijke exploitatie door D Holding bv. Het beroep van X Beheer is ook voor het overige ongegrond (art. 81 lid 1 WRO).
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 15
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 14
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 3 december