De heer X is houder van een personenauto, waarvan het kenteken is geschorst. In april 2010 krijgt de inspecteur bericht van het CJIB dat met de auto op 12 maart 2010 twee verkeersovertredingen zijn gemaakt. In verband hiermee is op 4 juni 2010 een MRB-naheffingsaanslag aan X opgelegd over het tijdvak 23 mei 2009 tot en met 22 mei 2010. Aangezien later echter twijfel rijst over de overtredingen, is de aanslag weer ingetrokken. De inspecteur krijgt vervolgens informatie van het CJIB dat op 23 april 2010 met de auto gebruik is gemaakt van de weg. In verband hiermee is over hetzelfde tijdvak wederom een naheffingsaanslag opgelegd. Rechtbank Den Haag vernietigt de aanslag. X stelt namelijk met succes dat hij de aankondiging d.d. 26 april 2010 van de eerste aanslag heeft ontvangen vóór 23 april 2010, zodat hij vanuit mocht gaan dat de schorsing op deze datum reeds was beëindigd. De inspecteur gaat in hoger beroep. Hof Den Haag oordeelt dat voor de tweede aanslag rechtens geen ruimte bestaat, aangezien de inspecteur ten tijde van het vernietigen van de eerste aanslag al wist dat op 23 april 2010 met de auto gebruik van de weg was gemaakt. De eerste aanslag over hetzelfde tijdvak had dus in stand moeten blijven. Het beroep van de inspecteur is ongegrond. De inspecteur maakt overigens wel aannemelijk dat zijn brief van 26 april 2010 X niet vóór 23 april 2010 kan hebben bereikt. Het oordeel van de rechtbank is niet alleen onbegrijpelijk, maar ook onjuist, voor zover het inhoudt dat X zich terecht beroept op het vertrouwensbeginsel.
Wetsartikelen:
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 35
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 11 juni