Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het BPM-tarief van 2017 niet van toepassing is omdat de auto's in dat jaar niet in het Nederlandse kentekenregister zijn ingeschreven. Het EU-recht noopt ook niet tot toepassing van dat tarief.
X doet in januari 2018 BPM-aangifte voor drie uit Duitsland afkomstige personenauto's. De auto’s zijn aldaar geproduceerd en vervolgens hier geïmporteerd. De auto’s zijn in februari 2018 voor het eerst toegelaten op de weg. In geschil is of X terecht toepassing claimt van het historische BPM-tarief van 2017 (art. 16a Wet BPM 1992).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het tarief van 2017 niet van toepassing is omdat de auto's in dat jaar niet in het Nederlandse kentekenregister zijn ingeschreven. X beroept zich ook vergeefs op het EU-recht (art. 110 VWEU). Het zijn namelijk nieuwe auto's, zodat de BPM bij de mededinging met gelijksoortige reeds geregistreerde auto’s geen rol speelt (zie HR 1 mei 2020, 18/02168, V-N 2020/22.10, r.o. 3.2). Het beroep van X is ongegrond. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt X wel een immateriële schadevergoeding van € 1000, een proceskostenvergoeding van € 534 en het griffierecht wordt door de inspecteur vergoed.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 16a
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 9
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 12 mei