Hof Den Haag oordeelt dat er geen wederzijdse afhankelijkheid is tussen de kosten van de economische en niet-economische onderwijsactiviteiten. Voor de niet-economische activiteiten claimt X dus ten onrechte aftrek van BTW.

X verzorgt middelbaar onderwijs, dat voor 80% wordt gefinancierd met een rijksbijdrage. Voltijd-leerlingen van 18 jaar en ouder betalen lesgeld aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Van deeltijd-leerlingen die 18 jaar en ouder zijn, ontvangt X rechtstreeks cursusgeld. Slechts in zoverre zijn dit economische activiteiten. Volgens Rechtbank Den Haag moet X voor de kosten die zowel betrekking hebben op de economische activiteiten als op de niet-economische activiteiten een pre-pro-rataberekening maken. X gaat in hoger beroep.

Hof Den Haag oordeelt dat er geen wederzijdse afhankelijkheid is tussen de kosten van de economische en niet-economische onderwijsactiviteiten. Voor de niet-economische activiteiten claimt X dus ten onrechte aftrek van voorbelasting. X beroept zich ook vergeefs op het neutraliteits- en evenredigheidsbeginsel. De pre-pro-rata methode is namelijk conform de doeleinden en beginselen van de BTW-richtlijn. Met een beroep op HR 23 februari 2018, 16/04051, V-N 2018/13.25 maakt X niet aannemelijk dat er begunstigend beleid wordt gevoerd of een oogmerk tot begunstiging bestaat. Voor zover al moet worden aangenomen dat het geval rechtens vergelijkbaar is met die van X, dan betreft het slechts één geval. Het beroep van X is ongegrond.

Lees ook het thema Non profit: vrijgesteld van btw of toch belast?

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 11

Wet op de omzetbelasting 1968 15

Instantie: Hof Den Haag

Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Europees belastingrecht

Editie: 19 februari

Informatiesoort: VN Vandaag

362

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen