De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van de inspecteur inzake de bezwaarkosten al onherroepelijk vaststaat en daarom niet in cassatie alsnog tot zelfstandig voorwerp van geschil kan worden gemaakt.

Aan X BV is op 2 juli 2021 een BPM-naheffingsaanslag opgelegd. Haar beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener heeft er met succes bezwaar tegen gemaakt. De aanslag is verminderd en er is een bezwaarkostenvergoeding toegekend van € 538, uitgaande van 2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting), wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 269. Zowel in beroep als in hoger beroep is de aanslag daarna gehandhaafd. In cassatie stelt X BV dat zij een hogere bezwaarkostenvergoeding had moeten krijgen (zie HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, V-N 2024/33.18).

De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van de inspecteur inzake de bezwaarkosten al onherroepelijk vaststaat en daarom niet in cassatie alsnog tot zelfstandig voorwerp van geschil kan worden gemaakt. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat voor de rechtbank over de bezwaarkosten is geklaagd. Zowel de rechtbank als het hof heeft de uitspraak op bezwaar inzake de naheffing gehandhaafd. Onder deze omstandigheden was het hof ook niet bevoegd ambtshalve te onderzoeken of de inspecteur een hogere vergoeding had moeten toekennen. Het beroep van X BV is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:69

Algemene wet bestuursrecht 7:15

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 3 maart

Informatiesoort: VN Vandaag

102

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen