X bv doet in 2013 BPM-aangifte voor een VW en voldoet € 7110. Later volgt een naheffing van € 1026. Het bezwaar tegen de voldoening is volgens de inspecteur niet-ontvankelijk. Ambtshalve volgt wel een teruggaaf van € 358, omdat per abuis niet de juiste datum eerste toelating voor de koerslijst is toegepast. Na bezwaar is de aanslag vernietigd. Rechtbank Noord-Holland kent een immateriële schadevergoeding toe van € 3500 en een proceskostenvergoeding van € 200. X bv gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat de rechtbank voor beide samenhangende zaken – de voldoening en de naheffing – terecht heeft volstaan met één immateriële schadevergoeding (vgl. HR 3 april 2020, 19/00744, V-N 2020/17.16). De proceskostenvergoeding is terecht gematigd tot € 200, omdat haar gemachtigde in de zeer vele BPM-zaken steeds weer dezelfde zuiver juridische geschilpunten herhaalt. Het beroep van X bv is ook voor het overige ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 17 augustus