X en zijn echtgenote Y verkopen eind 2010 een pakket ab-aandelen aan (de BV’s van) hun zonen. De waarde van de aandelen bestaat (in)direct uit diverse beleggingspanden met een totale waarde van € 12.737.500. De werkelijke waarde van de panden is volgens de inspecteur echter € 24.905.000. In geschil zijn de navorderingsaanslagen, alsmede de 50%-vergrijpboeten van respectievelijk € 579.354 en € 521.418. De boete van X is vervallen, omdat hij inmiddels is overleden. Volgens Rechtbank Noord-Holland is beoogd een voordeel toe te kennen door een veel te lage overdrachtsprijs te hanteren. De panden hadden namelijk een waarde in het economische verkeer van € 22.123.000. Dit is gebaseerd op taxaties van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (Stab) die hiertoe een deskundigenrapport heeft uitgebracht. Navordering is mogelijk, omdat zowel X als Y te kwade trouw zijn. De boete van Y wordt vernietigd, omdat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat zij opzettelijk voor de te lage prijs heeft gekozen. De erven van X gaan in hoger beroep.
Hof Amsterdam vernietigt de navorderingsaanslag omdat door de inspecteur niet aannemelijk is gemaakt dat vanwege een bevoordelingsbedoeling een te lage verkoopprijs is bedongen. De kennis van X op het moment van de vervreemding is beslissend en dus niet het moment waarop zijn aangifte werd gedaan. X wilde geen gedoe met de Belastingdienst en had daarom bewust ervaren (belasting)adviseurs ingeschakeld. Het maakt niet uit dat de gebruikte taxatie uit het midden van de kredietcrisis (2008) dateerde en niet was geactualiseerd. Door de economische crisis was er eind 2010 namelijk slechts een beperkt aantal verkooptransacties, zodat het geen bevreemding wekt dat een nieuwe taxatie niet nodig of zinvol werd geacht. Op basis van nieuwe — door de inspecteur ingebrachte — stukken blijkt dat de bewuste makelaar zeer goed was geïnformeerd. Dit laat onverlet dat de latere taxaties in onderling verband beschouwd, er achteraf bezien wel op wijzen dat zijn waardering uit 2008 waarschijnlijk te laag was. Het beroep van de erven X is gegrond. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgen de erven van X voor alle samenhangende zaken één immateriële schadevergoeding van € 1500.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67d
Wet inkomstenbelasting 2001 4.22
Instantie: Hof Amsterdam
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Inkomstenbelasting
Editie: 16 december
Informatiesoort: VN Vandaag