Belanghebbende, de heer X, organiseert samen met een compagnon evenementen. Vanaf 2000 zijn deze activiteiten ondergebracht in X bv, waar X via zijn holding een belang van 33% in heeft. Tot en met 2009 genoot X loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van zijn holding, die van X bv een managementfee ontving. Eind 2010 richt X samen met twee anderen een coöperatieve vereniging op. Aan X is bij de oprichting een ledencertificaat toegekend waaraan 30% van de stemrechten is verbonden. X brengt de vereniging vervolgens € 45.000 in rekening, die door hem in 2010 is aangegeven als winst uit onderneming. In geschil zijn de IB-navorderingsaanslagen over 2010, 2011, 2012 en 2013. Volgens Rechtbank Den Haag zijn de werkzaamheden die X in 2010 aan de vereniging in rekening heeft gebracht feitelijk uitgevoerd voor X bv. Aangezien X een aanmerkelijk belang heeft in de cv, is in de latere jaren ook sprake van een fictieve dienstbetrekking. De jaarlijkse vergoedingen van € 45.000 zijn dus terecht aangemerkt als loon. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat X in de betreffende jaren geen zelfstandig beroepsbeoefenaar is. Hij is uitsluitend werkzaam geweest voor de vereniging en hij heeft alleen aan haar gefactureerd. De contracten werden steeds op naam van de vereniging gesloten en deze factureerde aan de opdrachtgevers. Hieruit volgt dat X na 2010 steeds één opdrachtgever had en dat hij zijn werkzaamheden volledig voor rekening en risico van de vereniging heeft verricht. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 12a
Wet op de loonbelasting 1964 4
Wet inkomstenbelasting 2001 3.5
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 7 juni