Hof Amsterdam oordeelt na verwijzing door de Hoge Raad dat pas in de cassatieprocedure het verzoek is ingediend tot vergoeding van de immateriële schade en dat de onderhavige verwijzingsprocedure niet onredelijk lang heeft geduurd.

Wijlen de heer X is door de inspecteur geïdentificeerd als rekeninghouder van KB Lux. In geschil zijn diverse IB- en VB-navorderingsaanslagen, alsmede verhogingen en vergrijpboetes (hierna samen: boetes) van 100%. X heeft steeds geweigerd mee te werken aan het onderzoek en is in 2005 overleden. Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de schattingen van de inspecteur redelijk zijn. Het beroep van de erfgenamen van X (belanghebbenden) is slechts gegrond ten aanzien van de boetes. Op voorstel van de inspecteur worden deze namelijk vernietigd. De Hoge Raad (30 maart 2012, nr. 11/02222, V-N 2012/20.27.2) oordeelt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de uitkomst van de schatting niet onredelijk is ook voor zover deze uitgaat van de factor 1,5. De schatting die ten aanzien van weigeraars wordt toegepast, bevat namelijk een inconsistentie voor zover daarin zowel de 95% norm wordt gehanteerd als de 1,5 factor. Volgt verwijzing. Partijen hebben inmiddels overeenstemming bereikt over de hoogte van de aanslagen. Hof Amsterdam oordeelt dat pas in de cassatieprocedure een verzoek is ingediend tot vergoeding van de immateriële schade geleden als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn. Dit verzoek wordt afgewezen, omdat de verwijzingsopdracht daartoe geen ruimte biedt. Aangezien de onderhavige uitspraak wordt gedaan binnen een jaar na de verwijzing door de Hoge Raad, is er ook geen reden om voor dit deel van de procedure een immateriële schadevergoeding toe te kennen. Het beroep van X is deels gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 15 april

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen