C, de vader van belanghebbende, X, overlijdt in 1981. Op 30 december 2011 meldt X aan de inspecteur dat zij via de erfenis van haar vader over vermogen in Zwitserland beschikt. Omdat dit vermogen niet in de successieaangifte was vermeld, legt de inspecteur een navorderingsaanslag successierecht op. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de onbeperkte mogelijkheid tot navorderen van successierecht niet geldt voor een verkrijging uit 1981. De rechtbank wijst er daarbij op dat de mogelijkheid tot navorderen in casu in 1993 was vervallen, en dan niet na 18 jaren weer kan herleven. Volgens de rechtbank geldt de onbeperkte mogelijkheid tot navorderen alleen voor gevallen waarin ten tijde van de inwerkingtreding van art. 66 lid 3 SW 1956 (1 januari 2012) nog navordering mogelijk was. De rechtbank wijst hierbij op de letterlijke tekst en de wetsgeschiedenis van art. 66 lid 3 SW 1956. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag.
Hof Amsterdam oordeelt dat de stelling van de inspecteur, dat de tekst van art. 66 SW 1956, zoals die gold tot 1 januari 1985, op het onderhavige geval van toepassing zou zijn, onjuist is. Volgens het hof heeft de rechtbank dan ook terecht geoordeeld dat naar de stand van het recht voorafgaande aan de invoering van de huidige onbeperkte navorderingstermijn per 1 januari 2012, de bevoegdheid tot navorderen was vervallen. Vervolgens verwerpt het hof ook de stelling van de inspecteur dat art. 66 lid 3 SW 1956 ook van toepassing is op gevallen als het onderhavige, waarin op 1 januari 2012 navordering op basis van art. 16 lid 4 AWR niet (meer) mogelijk was. Het hof overweegt daarbij dat uit de wetsgeschiedenis niet blijkt dat met de invoering van art. 66 lid 3 SW 1956 is beoogd om navordering in de door dat artikel bestreken situaties zonder enige temporele beperking mogelijk te maken, dat wil zeggen ook in gevallen waarin de bevoegdheid tot belastingheffing op het moment van inwerkingtreding van die bepaling reeds was verjaard. Ook merkt het hof nog op dat de stelling van de inspecteur, dat art. 66 lid 3 SW 1956 bedoeld is om fraude te bestrijden, op zichzelf juist is, maar dat dit geen rechtvaardiging, en ook geen dwingende reden, vormt voor een in de tijd onbeperkte toepassing van art. 66 lid 3 SW 1956. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Lees ook het thema Navordering.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 26 januari