Hof Amsterdam oordeelt dat de box 3-heffing geen individuele en buitensporige last vormt voor X, aangezien met X' algehele financiële situatie rekening moet worden gehouden en X en Y beschikken over een woning met een forse overwaarde. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

X en zijn partner Y zijn € 519 aan box 3-heffing verschuldigd. X geniet geen inkomen uit werk en woning. Y geniet een inkomen uit werk en woning van € 18.500. Volgens X is er ten aanzien van de vermogensrendementsheffing sprake van een individuele en buitensporige last, omdat hij moet interen op zijn vermogen.

Hof Amsterdam (V-N 2023/43.1.2) oordeelt dat de box 3-heffing geen individuele en buitensporige last vormt voor X. Aangezien met zijn algehele financiële situatie rekening moet worden gehouden en X en Y beschikken over een woning met een forse overwaarde, is hiervan geen sprake. Verder wijst het hof op de uitkering die Y heeft genoten, en het feit dat het contant aangehouden geld op een bankrekening nog rendement had kunnen opleveren. Ook indien sprake zou zijn van interen op het vermogen, is geen sprake van een individuele en buitensporige last. Het gelijk is aan de inspecteur. X gaat in cassatie, maar na het verstrijken van de cassatietermijn. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 1

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 13 december

Informatiesoort: VN Vandaag

Dossiers: Box 3

540

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen